Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Toegang tot veilige en effectieve COVID-19-vaccins is essentieel om de wereldwijde COVID-19-pandemie onder controle te krijgen. De ongelijke toegang tot COVID-19-vaccins in lage en middeninkomenslanden is echter een grote uitdaging op het gebied van mensenrechten en gelijkheid. Samen met Lisa Forman en Carlos Correa was Katrina Perehudoff gastredacteur voor de speciale rubriek in Harvard's Health & Human Rights Journal. In deze rubriek, "COVID-19 Vaccine Equity and Human Rights", richt de gastredactie zich op de ongelijkheden en het behandelen van de dringende (rechts)vragen over de status, kracht en impact van mensenrechtenwetgeving en discussies over COVID-19 vaccin gelijkheid. Perehudoff heeft zelf twee artikelen bijgedragen aan deze speciale rubriek.

Een naald in een hooiberg? Mensenrechten bij de Wereldhandelsorganisatie voor toegang tot COVID-19-vaccins

Tijdens de pandemie werd de wereld geconfronteerd met ongelijke toegang tot COVID-19-vaccins en andere medische tegenmaatregelen. Sommige landen met een hoog inkomen kregen prioritaire toegang tot vaccinvoorraden, vaak ten koste van de toegang in landen met een laag of gemiddeld inkomen. In oktober 2020 kwamen India en Zuid-Afrika de WTO-leden met een voorstel, gezien de algemene onwil van de COVID-19-vaccin-ontwikkelaars om vrijwillig licenties te verlenen of hun eigendomsrechten of kennis te delen. Het voorstel van India en Zuid-Afrika beoogde een tijdelijke ontheffing van sommige bepalingen van de TRIPS-Overeenkomst (bijvoorbeeld octrooien, handelsgeheimen, auteursrecht en industriële ontwerpen) met betrekking tot producten voor de preventie, inperking en behandeling van COVID-19. Ondanks het potentiële nut van een mensenrechtenkader voor onderhandelaars, waren expliciete verwijzingen naar mensenrechten opvallend afwezig in dit ontheffingsvoorstel. Deze observatie doet vragen rijzen over de moderne rol van mensenrechtentaal in handelsonderhandelingen die relevant zijn voor de volksgezondheid.

Perehudoff en co-auteurs, Heba Qazilbash en Kai Figueras de Vries, onderzochten hoe en waarom impliciete en expliciete mensenrechtentaal gebruikt werd door WTO-onderhandelaars in debatten over intellectueel eigendom en technologie die nodig zijn om COVID-19-vaccins te produceren. Zij stelden vast dat de WTO-onderhandelaars weinig expliciete mensenrechtentaal gebruikten in verband met intellectuele eigendom en COVID-19-vaccins. Voorstanders gebruikten zowel expliciete als impliciete verwijzingen naar mensenrechten om steun te verwerven voor het ontheffingsvoorstel, terwijl tegenstanders en leden met onbepaalde standpunten over de ontheffing alleen impliciete taal gebruikten om voor alternatieve voorstellen te pleiten. Deze studie heeft argumenten en tegenargumenten geïdentificeerd voor het gebruik van een mensenrechtenkader in WTO-besprekingen over intellectueel eigendom en toegang tot geneesmiddelen. Deze argumenten kunnen relevant zijn voor WTO-onderhandelaars en waarnemers die het resultaat van de komende onderhandelingen over COVID-19-therapieën en -diagnostica, en over bredere kwesties over handel en volksgezondheid willen beïnvloeden.

Het recht op wetenschap als leidraad voor eerlijke toegang tot COVID-19-vaccins: Onderzoek naar de interpreterende rol van het Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten van de Verenigde Naties

Het recht om deel te nemen aan en te profiteren van de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang en de toepassingen ervan ("recht op wetenschap") is onlangs naar voren gekomen en geprezen als een potentieel middel om hardnekkige theoretische debatten en praktische maatschappelijke uitdagingen in het wetenschapsbeleid te behandelen. Een van deze hardnekkige debatten is over de plichten om levensreddende medische technologieën te ontwikkelen en algemeen toegankelijk te maken, met name in een noodsituatie op gezondheidsgebied. In hun artikel onderzoeken Perehudoff en coauteur Jennifer Sellin de contouren en inhoud van de verplichtingen van staten met betrekking tot de levering van pandemische vaccins op grond van het recht op wetenschap (artikel 15, lid 1, onder b), van het Internationaal Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten), waarbij zij zich concentreren op drie aspecten van de verplichtingen van staten:

  1. Het inzetten van overheidsmiddelen voor de ontwikkeling en verspreiding van de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang op gebieden waar de volksgezondheid behoefte aan heeft;
  2. Het voorkomen van onredelijk hoge geneesmiddelenprijzen
  3. En internationale samenwerking, met name in een geglobaliseerde noodsituatie op gezondheidsgebied.

Het Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten van de Verenigde Naties beoordeelt regelmatig hoe de staten hun verplichtingen uit hoofde van het convenant nakomen. De opmerkingen die hieruit voortkomen dienen vaak als basis voor de volgende ronde van periodieke verslaglegging door staten, en daardoor kan richting worden gegeven aan toekomstige maatregelen van staten. Uit de analyse van deze opmerkingen blijkt dat de commissie haar eigen richtsnoeren inzake het recht op wetenschap met betrekking tot geneesmiddelen en intellectueel eigendom, bij deze controles inconsequent heeft toegepast. Deze bevindingen informeren een op-rechten-gebaseerde-reactie op medische innovatie voor gezondheidscrises en bevorderen de doelstelling van de duurzame ontwikkelingsdoelstelling inzake geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling.

Dr. S.K. (Katrina) Perehudoff

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Gezondheidsrecht